Kaart van de Nieuwe Wereld (1685)

Een kaart van de ‘Nieuwe Wereld’. In het bewustzijn van de afbeelders (uit Amsterdam, Nicolaes Visser, Petrus Schenk jr.) ligt Pennsylvania niet in Nova Anglia, maar in NOVA BELGICA, of Nieuw Nederlandt. (Een afbeelding van ‘Nieuw Amsterdam’ gelegen op het eiland Manhattan staat er ook op). De afbeelding daaronder zoomt in op Philadelphia zelf, de eerste stad die gebouwd is met een bewust urbanisatieplan: De typisch Amerikaanse stad is een feit. [pagina horend bij deel 3, handelend over de stichting van Germantown/Philadelphia]

 

 

 

 

William Penn ontmoet Anna Maria van Schuurman

William Penn reisde in 1776 door Duitsland en Holland en ging speciaal naar Wieuwerd om ook Anna Maria van Schuurman te ontmoeten. Op dat moment al een oude vrouw, maar wier Europese faam nog lang niet getaand was. Het werd een goede ontmoeting. Schitterend om te lezen, m.n. vanwege de werkelijk profetisch-patriarchale attitude van William Penn. Voor moderen lezers onbegrijpelijk aanmatigend, maar toentertijd blijkbaar gewoon en geapprecieerd. Hieronder het betreffende hoofdstuk (VII) uit William Penn’s Journal from his Travel to Germany and Holland.

[pdf-embedder url=”https://religie.one/wp-content/uploads/2017/12/williampennsjournal_TravelHOllandGERMANY_1677_VanSchuurman.pdf”]

Franz Daniel Pastorius, Beschreibung Pennsylvaniae

Hier de pagina’s 34-41 uit de ‘beschrijving van Pennsylvanie’ van Fr. D. Pastorius (herdruk uit 1704). De beschrijving van de ‘religies’ vindt u op p. 34-35. De lijst van z’n eerste investeerders volgt daarna. De volgende pagina’s een reisverslag.

[pdf-embedder url=”https://religie.one/wp-content/uploads/2017/12/Pastorius_Beschreibung_p34-41.pdf”]

 

 

 

Kafka, der Aufbruch

Een sterk verhaal van Franz Kafka (afkomstig uit: Erzählungen aus dem Nachlaß (1904-1924), ed. Max Brod.

Der Aufbruch*
Ich befahl mein Pferd aus dem Stall zu holen. Der Diener verstand mich nicht. Ich ging selbst in den Stall, sattelte mein Pferd und bestieg es. In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeutete. Er wusste nichts und hatte nichts gehört. Beim Tore hielt er mich auf und fragte: »Wohin reitet der Herr?« »Ich weiß es nicht«, sagte ich, »nur weg von hier, nur weg von hier. Immerfort weg von hier, nur so kann ich mein Ziel erreichen.« »Du kennst also dein Ziel«, fragte er. »Ja«, antwortete ich, »ich sagte es doch: ›Weg-von-hier‹ – das ist mein Ziel.« »Du hast keinen Eßvorrat mit«, sagte er. »Ich brauche keinen«, sagte ich, »die Reise ist so lang, daß ich verhungern muß, wenn ich auf dem Weg nichts bekomme. Kein Eßvorrat kann mich retten. Es ist ja zum Glück** eine wahrhaft ungeheure Reise.«

De Afreis
Ik beval mijn paard uit de stal te halen. De knecht verstond mij niet. Ik ging zelf naar de stal, zadelde mijn paard en besteeg het. In de verte hoorde ik trompetgeschal, ik vroeg hem, wat dat te betekenen had. Hij wist van niets en had ook niets gehoord. Bij de poort hield hij mij tegen en vroeg: “Waarheen rijdt mijn Heer?” “Ik weet het niet”, zei ik, “als het maar weg is, weg van hier, aldoor maar weg van hier, alleen zo kan ik mijn doel bereiken.” “U kent uw doel dus”, vroeg hij. “Ja”, antwoordde ik, “ik zei het toch ‘weg-van-hier’ – dat is mijn doel.” “U hebt geen mondvoorraad bij u”, zei hij. “Die heb ik niet nodig”, zei ik, “de reis is zo lang, dat ik toch verhongeren zal, als ik onderweg niets krijg. Een mondvoorraad zal mij niet kunnen redden. Gelukkig is het echt een werkelijk ontzaglijke reis.”


* Hoe in vredesnaam de meerduidigheid van het Duitse woord ‘Aufbruch‘ redden?

vertrek, afreis, aftocht
im Aufbruch begriffen sein = op het punt staan te vertrekken
das Zeichen zum Aufbruch geben = het vertreksein geven

–  het opbreken (“Breek uw tent op, ga op reis…”)
–  opkomst, het ontwaken, bewustwording

context:
im Aufbruch sein = in opkomst zijn, ontwaken
eine Zeit des Aufbruchs = een tijd van diepgaande verandering, van kentering

** ‘zum Glück kan grammaticaal ook betekenen ‘naar het geluk toe…’

Franz Daniel Pastorius: ‘Sichere Nachricht’

Extra info over Pastorius’ Sichere Nachricht 

Het milieu van Pastorius, en de Frankfurter Land Compagnie. Invloed van de pietist Johann Jakob Schutz en William Penn (rondreis door Europa, verkoop van de grond).

  • Op deze pagina kunt u enkele bladzijden uit een ander werk van Pastorius doorbladeren: Umständige Geographische Beschreibung Pennsylvaniae.
  • Op een aparte pagina kunt u het verslag lezen van William Penn’s bezoek aan Anna Maria van Schuurman (1776).

De Sichere Nachricht waaruit het citaat in het Essay over de vrijheid van godsdienst afkomstig is, moet wel met enige kritische zin gelezen worden. Het is bovenal een propagandaboekje (o.a. afgedrukt in een Zwitserse krant, waarvan hier een facsimile van de eerste pagina), d.w.z. een oproep aan het thuisfront in Duitsland (de streek rond Frankfurt) om ook de oversteek te maken naar Amerika. Ze moeten zich weliswaar voorbereiden op een moeilijke overtocht, een reis vol ontberingen – Pastorius stelt de trip over de Atlantische oceaan niet rooskleuriger voor dan die is – maar de beloning is groot. Om zijn appèl kracht bij te zetten grijpt ook hij naar krasse beelden. Hij vergelijkt Europa met ‘Babylon’, de stad uit de Apocalyps waar de ‘grote hoer’ overspel bedrijft met de koningen der volkeren, de woning van de antichrist. Op zich niets nieuws. Het beeld is door Luther en de zijnen vanaf 1520 systematisch toegepast op de paus en de rooms-katholieke vorsten. Zij hielden ‘gods volk’, de ware kerk, in hun verstikkende greep. Net als Nehemia (eigenlijk ook al een Mozes redivivus) heeft Luther de  kerk uit haar ballingschap verlost en teruggebracht naar het beloofde land. Ten tijde van Pastorius is de repeterende breuk in de Duitse kerk al weer een stap verder. In Pastorius’ retoriek is de Lutherse kerk met zijn geestelijke leiders en wereldlijke vorsten evenzeer een ‘goddeloos Babylon’ geworden als eertijds de paus. Dat is vreemd, want Pastorius vader was zelf een orthodoxe Lutheraan, en de intelligente zoon had – hoe jong hij ook was – al een aardige carrière als jurist en consultant achter de rug. Hij was echter na zijn ‘grand tour’ (de Europese rondreis die iedere student uit de betere kringen in die tijd maakte voor hij zich echt ging settelen) tot de overtuiging gekomen dat de Lutherse reformatie gefaald had. De leer was wel hersteld, maar het leven niet. Laten we niet vergeten dat de verwoestende godsdienstoorlogen nog maar een goede 40 jaar geleden beëindigd waren. In de regio waar hij en zijn familie woonden was door die oorlog het bevolkingsaantal gehalveerd. Economisch ging het slecht, en – zo stelde Pastorius vast – ook nadat de vrede gesloten was, gingen de mensen door met elkaar het leven onmogelijk te maken. Er moest blijkbaar meer zijn dan alleen maar het ‘rechte geloof’. Bij zijn terugkeer in Frankfurt leerde hij <a name=”schutz”>Johann Jacob Schutz (1640-1690) kennen, een van de ‘godfathers’ van de piëtistische stroming binnen het Lutheranisme, en net als Pastorius een rechtsgeleerde, classicus en dichter. (Nieuwe studie over deze Schutz van Andreas Deppermann, samenvatting in English1, en Deutsch.2)

Zij waren van mening dat de orthodoxe leer zijn doel had gemist, omdat het hart van de mensen niet veranderd was. In kleine groepen kwamen ze bij elkaar, bestudeerden de bijbel, bemoedigden en beleerden elkaar, Zij brachten het ‘priesterschap van alle gelovigen’ in de praktijk en lazen stichtelijke werken (pia desideria van prof. Philipp Jacob Spener bijv), bespraken die, schreven gedichten, en zongen nieuwe innige geloofsliederen. Ze onderhielden een levendige correspondentie met geestverwanten (o.a. Anna Maria van Schuurman, de eerste vrouwelijke student theologie in Leiden, die in haar latere leven in een commune was ingetreden in Friesland) Onderwijl baden ze om een echte verandering, een wedergeboorte, want zonder die geestelijke ervaring, die krachtdadige verandering van binnenuit, zou het nooit wat worden met het geloof, zowel individueel, als als groep, ja als samenleving. De slechte economische toestand, de grote maatschappelijke spanningen, hadden de verwachting van en/of het verlangen naar het ‘einde’ versterkt. Ook Pastorius, hoezeer hij ook met beide benen op de grond stond en pragmatisch aan de toekomst werkte in Germantown (land- en tuinbouw, opleidingen, culturele verenigingen, bibliotheken, alles zette hij op poten en nam hij zelf ter hand als er (nog) niemand anders voor was), was niet ongevoelig voor deze opvattingen. (Historici verschillen van mening hoezeer zijn ‘vrome taal’ in de brieven aan het thuisfront retorisch of echt gemeend is).

Toen <a name=”penn”> William Penn tijdens een ‘propagandareis’ door de Nederlanden en de Duitse gebieden in 1677 ook in Frankfurt z’n verhaal kwam doen over de Nieuwe Wereld, waar de mensen eindelijk echt vrij waren om het leven in te richten volgens Gods wil, was de balans snel opgemaakt. Daar wilde ze heen. Sommigen meteen al, anderen keken eerst nog eens de kat uit de boom. Hier is het waar Pastorius zich als vrijwilliger aanbiedt om vooruit te gaan, de grond te verwerven en met iedereen die helpen wil het land te prepareren voor een grote immigratiegolf uit de Duitse landen. De groep die uiteindelijk Germantown (nu een wijk in Philadelphia) ontgon, bestond naast de Duitse piëtisten voornamelijk uit doopsgezinde Krefelders die ongeveer tegelijk de oude wereld hadden gelaten voor wat die was. Zij werden welkom geheten in Amerika door William Penn himself.

Penn was ook een ‘dissenter’, maar wel één een apart soort, een Quaker. Dat wil zeggen, dat hij behoorde bij een groep christenen die niet zozeer onder de indruk waren van het uiterlijke woord van de bijbel, maar die alles verwachten van het ‘innerlijk licht’ dat in ieder mens aanwezig  was en door Gods geest kon worden aangestoken om het leven te verlichten. De heilige Geest was, zo hadden zij in de bijbel gelezen, uitgestort ‘op alle vlees’ en iedereen kon daarom een profeet worden, vrouwen zo goed als mannen. Ze hadden geen liturgie, en geen leer. Ze weigerden zich te onderwerpen aan welke macht dan ook en vertikten het  om een eed te zweren. Jezus had gezegd dat je dat niet doen moest (“laat uw ja, ja zijn, en uw nee, nee”), dus deden zij dat. In Engeland was de stroming door de rechter verboden, maar in de nieuwe kolonie mochten ze hun gang gaan. William Penn had zelf de bosgrond van de Indianen gekocht (voor een ‘correcte prijs’, want hij aanzag alle mensen principieel als broeders) en daar een vrijstaat gesticht voor Quakers. Pennsylvania noemde hij het. En de nederzetting waar men met de families neerstreek gaf hij de naam Philadelphia (Broederliefde). In tegenstelling tot de Puriteinen, was hij niet benauwd voor andersdenkenden of andersgelovigen. Hij wilde geen ‘heilige stad’ boven op een berg, enkel toegankelijk voor wie zuiver in de leer en onberispelijk van levenswandel zijn (naar Psalm …),  maar een ‘fellowship of brothers’, zoals de Quakers zich zelf aanduidden, een ‘brotherhood of men’. Geen gesloten, maar een open stad. De piëtisten waren dus welkom, en de anabaptisten uit Krefeld ook. Pastorius kan het niet genoeg onderlijnen in zijn brief, hoezeer hier onder het bewind van gouverneur William Penn recht en billijkheid heerst: Wie niet bang is voor de ontberingen van de overtocht, zo schrijft hij, “die kan in de naam van de Heer uit het Europese Babylon trekken; maar als hij vertrekt, moet hij het niet zo doen als de vrouw van Lot, die wel met de ‘voeten’ is vertrokken, maar die met haar hart en zinnen eigenlijk in Sodom is gebleven (letterlijk: achtergebleven bij het zo bequemliche Hausrath) en die daar dus naar omkeek, iets wat haar zoals u weet slecht bekomen is’.

William Penn en Franz Daniel Pastorius delen de hoge verwachtingen van het leven in de Nieuwe Wereld met de puriteinse Pilgrim Fathers, maar in plaats van een gesloten samenlevingsmodel, opteren zij voor een open. Het hoeft ook niet te verbazen dat in 1688 Pastorius, samen met drie andere inwoners van Germantown, een petitie opstelt waarin hij pleit voor een gelijke berechtiging van zwarten, op het moment dat in Pennsylvania voor het eerst zwarte slaven worden aangevoerd vanuit de Caribische eilanden.

Through his many activities, Pastorius made himself at home in the diverse cultures of early Pennsylvania. Despite ethnic insecurities and tensions, he got on well with William Penn and other prominent English and Welsh Quakers in Philadelphia, and his personal statesmanship helped to keep Anglo-German relations on an even keel during the early years of Quaker government. At the same time, he kept in touch with friends in Germany, satisfying their curiosity about his frontier existence while challenging a number of their traditional attitudes. He published enthusiastic reports about Pennsylvania and served as business agent for a Frankfurt company that acquired around 25,000 acres of land in the colony, thus helping to get German immigration off to a solid start (although his plans to found a semiautonomous German colony within Pennsylvania failed). Without denying cherished customs and values, he assimilated into Anglo-American society, a complex process imperfectly achieved, though facilitated by his cultural breadth and esteem. His ethnicity tempered his approach to assimilation, and to the sensitive issues of minority rights in a multi-ethnic society. He criticized exploitation of the Native Americans, and contested ethnocentric views of tribal culture, especially in a few texts ignored or misinterpreted to the present day. When the property and inheritance rights of German and Dutch immigrants seemed jeopardized, he supported a naturalization law that gave them the full privileges of citizenship. When black slaves were brought to Pennsylvania from the Caribbean, he and three of his Germantown neighbors drafted the first recorded anti-slavery petition in America and fought, unsuccessfully, to establish equality under the law for blacks as well as whites. In a similar vein, he challenged religious conformity, and enjoyed deflating shibboleths and conventional ideas, arguing, for example, that females are, in “almost innumerable” ways, superior to males, an argument to some extent related to his flirtatiousness.3

Wat in Europa dus maar niet lukken wil, lijkt in de nieuwe wereld probleemloos van de grond te komen: religieus pluralisme. Het geheim lijkt ‘m hierin te zitten dat men alles precies anders doet dan men vanuit het oude continent gewoon is. Daar kunnen religies alleen maar bestaan als ze door staatssteun worden opgelegd, dan wel ondersteund. Veel van de emigranten waren daar het slachtoffer van geworden en hadden dus een allergie voor alles wat riekte naar ‘dwang’ van bovenaf.  De enige kracht die in zaken van religie zou mogen gelden, was die van de geestelijke overtuigingskracht. Als verboden (Quakers, anabaptisten, Schwenckfelders) of semi-clandestiene groepen binnen de kerk (piëtisten) hadden ze vaak in religionis al lang gewerkt met zelforganisatie.

De eerst puriteinse emigranten hadden dit ook gedaan, maar dan op een strakke manier. Zij namen niet met minder genoegen dan dat de steden in het ‘beloofde land’ ook echt ‘helige steden’ zouden zijn. De paranoia waartoe dit kan leiden is vooral bekend, berucht, geworden in verband met de Salem witch trials. Maar niet alleen immoreel of heidens gedrag moest het ontgelden. Ook anders-gelovigen werden niet getolereerd. Van Quakers, Anabaptisten en Anglicanen moesten ze niets hebben.

 

Peter Berger

Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek past hij de sociologische theorie die hij samen met Luckmann ontwikkelde over de menselijke samenleving tout court, toe op de godsdienstige instellingen. Die theorie (sociaal constructivisme) wil zeggen dat de vormgeving van de samenleving  1. een ‘voortbrengsel is van de menselijke verbeeldings- en ordeningskracht (de samenleving is een product van de mens)  2. door objectivering tegelijk ook iets is dat ‘buiten de mens’ bestaat (“sui generis”) en  3. door het proces van interiorisering ook weer ‘de mens’ voortbrengt (de mens is een product van de samenleving). Al lang voor het jaar 2000 aanbrak, heeft hij ingezien dat zijn voorspelling over religie (moderniteit > pluralisering > secularisatie) fout was. Moderniteit leidt niet noodzakelijk tot secularisatie, maar wel tot pluraliteit (als feit), d.w.z. dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Of zoals hij het zelf verwoordde:

If I look back on my earlier work, I would say that I was wrong about secularization, but right about pluralism. I misunderstood the relation between the two: the latter does not necessarily lead to the former (vide the American case). What pluralism does (and there I was right) is to undermine all taken-for-granted certainties, in religion as in all other spheres of life. But it is possible to hold beliefs and to live by them even if they no longer hold the status of taken-for-granted verities. In other words, I would now say that pluralism affects the how of religious belief, but not necessarily the what. (‘Postscript’ in Linda Woodhead, ed. Peter Berger and the Study of Religion (2001), p. 195)

Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden, en beiden kunnen – nog steeds volgens Berger – ‘ontsporen’ in hun respectieve ‘ismen’, waarbij de de eigen levensfilosofie en wereldvisie op een strijdbare (= de andere positie bestrijdende, en de soms opduikende twijfel onderdrukkende) manier wordt verdedigd. Zie bijv. zijn In Praise of DoubtHow to Have Convictions Without Becoming a Fanatic (2008). In dit werk probeert hij samen met de sterker politiek-filosofisch onderlegde Zijderveld een ’tussenpositie’ in te nemen. Institutionele levensbeschouwingen krijgen daar een royale plaats en positieve rol in de samenleving toebedeeld, op voorwaarde dat ze aan zeven voorwaarden voldoen. Hier kunt u ze lezen (in het Engels). Zijn laatste grote werk was ook aan religie gewijd: The Many Altars of Modernity: Toward a Paradigm for Religion in a Pluralist Age (2014).

West-Europa zonder ‘De Verlichting’ (What if – Pagden)

Een alternatieve geschiedenis van West-Europa (Anthony Pagden, The Enlightenment and why it still matters) doet een gedachtenoefening: Wat als Reformatie, Renaissance en Verlichting niet zouden hebben doorgezet… [een tamelijk gloomy verhaal]. En dan een parallelverhaal over hoe de Verlichting in de Arabische wereld wel degelijk is gefnuikt, zo ca. 1150

What if, to begin with, the Protestant Reformation had never taken place?

Luther, who was burned as a heretic in 1521, has gone down in history as nothing more than yet another troublesome friar hankering after the purity of the early Church. Christianity, although rarely ever at peace, remains united. The discovery of America has led to some flutters of uncertainty within the universities, but any thought that it might present a challenge to the traditional view of the laws of nature or God have been successfully repressed. There have been no French Wars of Religion, no English Civil Wars. The Revolt of the Netherlands, lacking ideological cohesion and foreign aid, has been swiftly suppressed. There has been no Thirty Years’ War. Spain continues to be the richest, most powerful nation in Europe and remains locked in an unending struggle with France. Copernicus and Galileo, Bacon, Descartes, and Mersenne succeed in creating a new kind of Renaissance, which flourishes for a while under moderately tolerant regimes. Thomas Hobbes, however, although he enjoys some small success as a mathematician, eventually follows his father into the Church and dies, like him, an embittered alcoholic. John Locke is an obscure doctor at Christ Church, Oxford, renowned only for the silver tap he succeeded in inserting into the Earl of Shaftesbury’s lower intestine without killing him in the process. Newton achieves recognition as a gifted astrologer and competent administrator and some notoriety as a somewhat heterodox theologian.

By the end of the century the “Scientific Renaissance,” as it later came to be called, has been silenced, the heliocentric theory and Descartes’s atomism between them having proved too much for the Church to tolerate. The next generation has nothing to build on. .. Western Christendom drops behind its centuries-old antagonist to the east, the Ottoman Empire. In 1683 Vienna falls to the armies of Sultan Mehmed IV. Russia, or “Muscovy,” as it still calls itself, backward and divided, is easily defeated and overrun in January 1699. Spain and France still control the western Mediterranean and dominate most of northern Europe. But threatened by the seemingly irresistible Ottoman armies, they become increasingly theocratic and resistant to any innovation, from mechanical clocks to vaccination, which, they fear, might offend their ever-unpredictable God. The Encyclopédie is nothing more than an uninspiring French translation of Chambers’s Cyclopaedia. Diderot manages a certain literary fame but dies in prison in the Château de Vincennes in 1749. Rousseau lives, and dies, a penny-grubbing musical critic. His novel Julie, or the New Héloïse enjoys moderate underground success but is then burned in Paris by the public executioner. David Hume, after an early attempt to revolutionize philosophy that is swiftly silenced by the “zealots,” lives as the librarian at St. Aloysius’ College in Glasgow and writes a popular history of the kings of England. Voltaire achieves both fame and popularity as a playwright and poet but is finally forced to seek refuge in Switzerland, which has preserved a degree of independence and a reputation for toleration, where, to his horror, he is soon joined by Rousseau. Bougainville never leaves France, and Banks eventually becomes a dyspeptic Lincolnshire squire with a passion for horticulture. Vico is elected to a chair in theology at the University of Naples, and Kant lectures on a variety of topics to listless students in Königsberg, renowned only for his short essay “On the Beautiful and the Sublime.”

Lacking any capacity for scientific or social innovation, the European powers not already under Ottoman control steadily decline until finally, in May 1789, Sultan Selim III marches into Paris. Within a few years what the English ecclesiastical historian Edward Gibbon had predicted in 1776 has come true, and “the interpretation of the Koran is now taught in the schools of Oxford and her pupils demonstrate to a circumcised people the sanctity and truth of the Revelation of Mahomet.”4 United in one massive religious and political community, which reaches from the Himalayas to the coasts of Scotland, the Ottoman Empire survives into the twentieth century. In size it has outstripped ancient Rome, but, as in ancient Rome, the only changes that have occurred within its frontiers in nearly half a millennium have been literary and architectural. In all other respects, like Rome, it firmly imagines itself to be the final end of history and has therefore no need to examine the ideals and assumptions on which it is based.5 Ever obedient to God, his Prophet, and his laws, it continues on its unbroken course. Having long since given up any aspiration to influence the future course of events, everyone waits for something to arrive from outside. As for the Romans—or perhaps they are Byzantines, as in Constantine Cafavy’s allusive poem “Waiting for the Barbarians”—for these imaginary Europeans only a crude barbarous people from beyond the borders of the empire can offer “a kind of solution.” But the barbarians never come and may, in fact, no longer exist at all.

An utterly implausible flight of fancy? An illusion?

Perhaps, but something not wholly dissimilar did, in fact, befall the [sta_anchor id=”islam”]Islamic world[/sta_anchor]. During the reigns of the Caliphs al-Mansûr (712–75) and his successors Hârûn-al Rashîd (786–809) and al-Ma’mûn (813–33), an entire school of Hellenizing philosophers, jurists, and doctors grew up: men like the surgeon Abul Qasim Al-Zahravi, known as “Albucasis”; the mathematician and astronomer Muhammad ibn Mûsâ al-Khwârizmî, after whom a crater on the far side of the moon is now named; Abû or Ibn Sînâ, called “Avicenna” in the West, the author of a vast treatise that brought together all the medical knowledge of the ancient Greek world then available, from Aristotle, Hippocrates, and Galen; Muhammad ibn Ahmad al-Biruni, physician, astronomer, mathematician, physicist, chemist, geographer, and historian, who in 1018 made calculations, using instruments he had created himself, of the radius and circumference of the Earth that vary by as little as 15 and 200 kilometers from today’s estimates. The best known in the West, however, was Abû al-Walîd Muhammad ibn Rushd, or “Averroës” as he was called by his Latin readers, who was so highly regarded in the Christian world that he became known simply as “The Commentator” (just as Aristotle was known as “The Philosopher”)—which is how he appears, peering over the shoulder of Aristotle, in Raphael’s great fresco The School of Athens in the Sistine Chapel. But Averroës was not only the greatest of the Arab Muslim scholars and perhaps the most influential of all Muslim philosophers, he was also the last. In the late twelfth century the Muslim clergy began a concerted onslaught on translation from the Greek and against all forms of learning that did not derive from either the Qur’an itself or from the sayings of the Prophet. When Averroës died in 1198, in exile in Morocco, a victim of this war against “philosophy” and its adherents throughout the Islamic world, the “Arab Renaissance” died with him. Islamic power, Sunni and Shia, under Mongol, Turcoman, Safavid, and Sassanid rulers remained dominant within western and central Asia for another four hundred years, during much of which time the Ottomans gobbled up large tracts of eastern Europe. But inside the Muslim world there was little of importance that separated the twelfth century from the seventeenth. Certain of its own superiority, Islam ultimately repulsed any attempt to bring about any kind of change, in particular if it arrived, or seemed to have arrived, from the West.

In this case, however, the barbarians did arrive, first in the shape of the Austrians, then the Russians, who inflicted a humiliating peace treaty on the Ottomans at Karlowitz in the Voivodina on January 26, 1699, and then the French. The European powers nibbled unceasingly away at the frontiers of the Ottoman Empire, until finally, in the early nineteenth century, the sultans, desperate to preserve what still remained to them, began slowly to adopt western technologies, western education, western laws, and, in 1876, to the dismay of the clergy, a European-style constitution and even a parliament, if only a somewhat toothless one. In 1919, having chosen the wrong side in the First World War, the Ottoman Empire, with the exception of Turkey itself, was dismantled and parceled out among the victorious allies.

[sta_anchor id=”europe” unsan=”Europe” /]Without the Enlightenment, Europe’s history could well have followed a similar trajectory. For it is not only the science of human understanding itself that we owe to the Enlightenment; it is, as I have argued, also the ways in which we all, in the West, live our political and social lives. “Citizenship,” the concept that undergirds all modern western political creeds, has its origins in Greece and Rome, but the modern understanding of the word, and all that it implies, is a creation of the Enlightenment. Modern liberal democracy—the kind of political system that, for better and sometimes for worse, governs most modern societies—is a creation of the Enlightenment, refined and institutionalized during the course of the nineteenth century. And although the idea of a law of nations is an ancient one, the modern understanding of what that might mean in a world of ever-expanding nation-states we owe to the Enlightenment. It was, after all, one of its last, if often most idiosyncratic, representatives, Jeremy Bentham, who coined the term “international law.”