Schepping, evolutie, creationisme

Ik heb twee jonge vrienden, Chris en Ivo, allebei hartstochtelijke debaters; u kent het type wel: ze gaan geen onderwerp uit de weg en al discussiërend en argumenterend gaan ze net zolang door tot één van beiden in de touwen hangt. Ik ontvang hen eens per maand bij mij thuis en bespreken we elke keer een onderwerp. Ik ben dan hun ‘coach’. Onlangs was ik was zo onverstandig hen toen de avond al ten einde liep, te vertellen dat ik over het onderwerp ‘schepping en evolutie’ een artikel moest schrijven voor een boek. Dat vonden ze interessant. Chris bleek een overtuigd aanhanger van de theorie van het Intelligent Design of ID (een moderne variant van het aloude creationisme, uit te spreken op z’n Engels) en begon de lof te zingen van deze theorie. Dat bleek echter spek voor de bek van Ivo, die ogenblikkelijk de verdediging van de evolutieleer op zich nam. Al snel vlogen er allerlei soorten argumenten heen en weer en werd de toon verwijtend, beschuldigend zelfs. De gemoederen raakten danig verhit. Dit onderwerp raakte hen blijkbaar persoonlijk en hun tegenstelling leek zelfs op een bepaald moment hun vriendschap te overschaduwen. Aangezien ik ze pas een maand later weer zou spreken, besloot ik Ivo en Chris een brief te schrijven, ouderwets, per post. Ik vond dat wat er tussen hen was gekomen niet mocht blijven hangen. Ik vond ook dat er nog wel iets te leren was.

 

Antwerpen, 1 april 2014

Beste Ivo en Chris,

Dat ging er gisteravond heftig aan toe tussen jullie, zeg. Ik weet niet of jullie zelf ook een slecht gevoel hebben overgehouden aan deze discussie. Ik in elk geval wel. En dan gaat het me niet om ‘wie er nou gelijk had’, juist niet. Het is de toon die de muziek maakt. Jullie begonnen op een bepaald moment elkaar dingen te verwijten waardoor het wel leek alsof jullie elkaars integriteit in twijfel begonnen te trekken. Er ontstond verwijdering tussen jullie als mensen. Dat vond ik zorgelijk. Vandaar deze brief.

Ik probeer eerst maar eens te reconstrueren wat er is gebeurd.

De eerste keer dat jullie echt met elkaar in aanvaring kwamen was toen Ivo het enthousiaste betoog van Chris over Intelligent Design afdeed als ‘oude wijn in nieuwe zakken’: Het was toch wel duidelijk, volgens Ivo, dat heel die idee van ID gewoon een trucje was van Amerikaanse fundamentalisten om het creationisme weer ‘salonfähig’ te maken. Toen Chris vervolgens ijverig allerlei voorbeelden begon aan te halen om te laten zien dat er toch wel sprake moet zijn van een ‘een ontwerper’ (hij verwees naar complexe en functionele structuren in de natuur, zoals het ‘oog’ en de ‘vleugels’ die enkel nuttig zijn als ze compleet zijn; anders doen ze niet wat ze moeten doen en zijn ze evolutionair belastend) toen zag ik dat jij, Ivo, met je hoofd begon te schudden en wegwerpbewegingen begon te maken met je handen. Toen Chris even naar ademhapte, greep jij je kans en riep: ‘Ja maar Chris, de wetenschap heeft dat toch al lang verklaard. Je moet dat boek van Johan Braeckman maar eens lezen’[1]. Chris accepteerde dat niet en probeerde zijn stelling sterker te maken. Hij had het over het toeval en dat de kans dat er spontaan leven spontaan zou onstaan zo goed als gelijk is aan nul, en begon aan een vergelijking van die kans met een vliegtuig dat spontaan zou ontstaan als je alle onderdelen verzamelt en op de grond gooit. Hij kwam er niet goed uit, jij begon te lachen.

Even later liepen jullie opnieuw vast toen jij, Ivo, een betoog aan het opzetten was hoe het mechanisme van ‘survival of the fittest’ en natuurlijke selectie niet alleen het bestaan van alle levende (en uitgestorven) soorten kon verklaren, maar ook ten grondslag lag aan het gedrag van dieren en mensen. Verliefdheid, zo betoogde jij, was eigenlijk niets anders dan de manier waarop onze soort – via chemische processen in onze hersenen enzo, erg precies was je neit – zichzelf voortzet en in stand houdt. In één adem door voegde je toe dat ook wat wij goed moreel gedrag noemen eigenlijk teruggaat op evolutionaire processen die voor de soort voordeliger zijn dan andere. Weet je nog, Chris, dat jij tijdens deze redenering op je stoel begon te draaien en dat je – toen Ivo klaar was – verontwaardigd uitriep: ‘Zie je wel ! Daar gaat de moraal. Ik wist het: mnsen die ontkennen dat er een Schepper is worden materialistisch en zonder het geloof in God gaat de mensheid naar de verdommenis. Dan geldt enkel nog het recht van de sterkste. Zonder Darwin zou Hitler er nooit geweest zijn!’. Toen Chris dat zei, sprong Ivo op zijn beurt verontwaardigd van zijn stoel en sloeg meteen terug: ‘en zonder Luther en de eeuwen van christelijk antisemitisme de holocaust ook niet’ In de chaos die daarna ontstond was alle redelijkheid zoek. Ik hoorden alleen nog maar kreten: “recht van de sterkste”, “natuurlijk selectie”, “Nietzsche”, “übermensch” en aan de andere kant: “kruistochten”, “heksenprocessen” , “discriminatie” en “onderdrukking”. Omdat het inmiddels al heel laat was geworden en jullie nog naar huis moesten, is het gesprek op dit punt beëindigd. Dat is jammer en niet alleen omdat jullie zo op een negatieve noot uiteengingen, maar ook omdat jullie discussie een schoolvoorbeeld is van hoe het niet moet. Sorry, dat ik het zo hard zeg, maar daarvoor hebben jullie mij ingehuurd, zal ik maar zeggen. Jullie aanvaringen zijn echte klassiekers…

De oude vete tussen geloof en wetenschap

In de eerste aanvaring, Intelligent Design versus evolutieleer, hebben jullie je eigen veldslag toegevoegd aan de ongelukkige ‘geschiedenis van de oorlog tussen wetenschap en theologie’.[2] Die oorlog, of minder dramatisch, dat conflict zal – vrees ik – blijven bestaan zolang er mensen zijn. Ja, ik zie jullie al reageren. Jullie zijn het niet met me eens. Jullie vinden dat die oorlog beëindigd kan worden hetzij met een overwinning van een van beide partijen (dat suggereerden jullie gisteren toch) of – na vele vergeefse veldslagen te hebben uitgevochten en in een loopgravenoorlog te zijn beland – middels een ‘wapenstilstand’. Dat laatste is een heel geliefde opvatting in de middens waarin ik verkeer: Wetenschap en religie bijten elkaar niet, ze zijn complementair. De één houdt zich bezig met feiten (hoe-vraag), de andere met verhalen (waartoe-vraag); nonoverlapping magisteria (NOMA). [3] Dat klinkt leuk maar is helaas niet waar. Er is geen boedelscheiding of domeinafbakening mogelijk. De ontwikkelingen in het ene vakgebied hebben nu eenmaal gevolgen voor het andere. Eén voorbeeld: Epilepsie? Hoort dat tot het domein van de theoloog of van de neuroloog En als de een zich erover uitspreekt, is het dan mogelijk, wenselijk, dat de ander dat negeert ? Ik dacht van niet.[4]

Trouwens, ook de passie waarmee jullie gisteren elkaar over en weer in de haren vlogen levert daarvan een bewijs. Jullie hanteerden allebei een absolute waarheidsclaim. Er kon er maar eentje gelijk kan hebben: Het was óf  allemaal toeval en dus is er geen God; óf God bestaat wel en dus is alles wat er gebeurt geen toeval (maar planning/design). Ik zal in mijn artikel voor dat boek straks wel uitleggen waarom deze discussie volgens mij echt een straatje zonder einde is, dat is iets te veel voor een brief. Ik wil jullie op dit moment slechts een advies meegeven voor het geval jullie hierover nog eens met elkaar in discussie gaan: Schoenmaker blijf bij je leest ! Jullie zijn geen biologen of neurologen, doe je je dan in het gesprek ook niet voor als experten. Je maakt je zelf belachelijk als er eens een echte bij aanwezig is. Die zal dan bij elk voorbeeld dat je aanhaalt toevoegen dat het allemaal niet zo simpel is als dat je het hebt voorgesteld. En Ivo, zit nou niet te glunderen, alsof ik jou gelijk geef. Deze opmerking geldt namelijk net zo goed voor jou als voor Chris. Jij hebt in jouw discussie met Chris de evolutieleer ook veel te simpel en rechtlijnig voorgesteld en daarmee de zaak ook niet echt vooruit geholpen. Ik ga er maar van uit, dat jullie allebei eerlijk genoeg zijn om te beseffen dat het waar is, Jullie hebben allebei je wetenschappelijke inzichten ‘van horen zeggen’ en die vervolgens als argumenten gebruikt, in het gelid gezet, gerangschikt, om je eigen stelling te verdedigen. Rhetorisch een interessante methode, maar wetenschappelijk ondermaats. Trouwens, dat moet je ook gewoon eens doen: een echte natuurwetenschapper (bioloog of geoloog of fysicus) zelf aan het woord laten. En je zult merken dat als een wetenschapper spreekt over zijn vakgebied hij niet bezig is met moraal of geloof of God. Je zult ook merken dat hij vaak gebeten is om te weten, gedreven, nieuwsgierig, gefascineerd door zijn studieobject. Heerlijk, ookal zul je al snel de draad kwijt raken… En als je hem dan vraagt naar zijn visie op ‘evolutie of schepping’, dan zul je meteen ook merken dat hij vaak z’n antwoord begint met een zucht…

Goed, ik laat het hiereven bij. Zoals gezegd zal ik in het boek straks nog wel wat meer zeggen over waarom ik denk dat de discussie tussen wetenschap en Intelligent Design (of geloof in een Schepper-God) eindeloos is, of beter gezegd: repetitief. Het heeft niet zozeer te maken met bepaalde inzichten van de wetenschap, maar met de wetenschappelijke methode zelf en met hoe een mens in elkaar zit. Maar dat is voor later.

Twijfel aan de moraliteit

Ik wil nu wat zeggen over dat andere moment waarop jullie bijna ‘slaags’ raakten met elkaar. Dat vind ik eigenlijk nog  belangrijker. Dat was het moment waarop zonder veel erg jullie zomaar overstapten van een natuurwetenschappelijke discussie (afin, jullie pretendeerden dat dat zo was, maar misschien is het dat wel nooit geweest…) naar een ethische discussie over de grondslagen van de moraal. Dat is nogal een sprong en het tragische van jullie gesprek op dit punt was vooral dat jullie allebei niet in de gaten hadden hoe fout jullie bezig waren.

Ik weet niet of jullie het je nog terug voor de geest kunt halen. Ivo was bezig om uit te leggen hoe het gedrag van de mens verklaard kan worden op grond van evolutionaire processen. Hieruit concludeerde Chris dat Ivo een materialistische filosofie verkondigde. Dat suggereerde Ivo inderdaad ook vooral omdat hij het woordje ‘verklaren’ gebruikte en daar twee keer de rationalistische reductie-formule aan toevoegde: ‘x (bepaald menselijk gedrag, gevoel) is niets anders dan y (fysiologisch proces). Nothingbuttery heeft iemand dat eens genoemd. Als ik één ding zeker weet is het dat het menselijk gedrag complex is en dat er dus eerder een samenspel van allerlei actoren en factoren nodig zal zijn om het te beginnen verklaren, dan een simpele vaststelling dat een menselijk fenomeen ‘niets anders is dan…’

Simplismen zijn echt hoofdzonden en niet enkel in de redeneerkunde. Chris, nou moet je niet triomferen als je dit leest, want mijn probleem met jouw reactie was, dat jij aan die nothingbuttery begon mee te doen in plaats van de boel open te trekken. Jij reageerde door de claim van Ivo totaal te verwerpen en in plaats daarvan een even totalitair alternatief voor te stellen: Enkel een geloof in God kan de mens behoeden voor immoraliteit, was jouw concurrerende stelling. Dat is ook nothingbuttery, hoor je dat. En als er twee totalitaire systemen tegenover elkaar staan, is het hek van de dam. Het ene onzinnige simplisme volgde het andere: Darwin’s theorie omtrent survival of the fittest (NB: dat is niet het ‘recht van de sterkste’, maar ‘de overleving van die soort die het best is aangepast (‘to fit’) aan de omstandigheden’) en de natuurlijke selectie (combinatie van toeval en noodzaak, mooie complexe gedachte eigenlijk!) werd linea recta verbonden met Hitler’s machtsdenken en zijn rassentheorie. Chris, Charles Darwin naast Hitler, schaam je je niet? Doden hebben ook recht op hun goede naam. En dan de holocaust, de kruistochten, een ordinaire scheldpartij werd het. Dat is allemaal ver beneden jullie normale peil. Ik ga er maar van uit, dat jullie hier ook al lang spijt van hebben. Zwart-wit, welles-nietes, nothingbuttery. Het is de hoogste tijd dat we verdisconteren dat we als we over het menselijke handelen spreken we over een zeer complex fenomeen spreken dat met ongelooflijk veel dingen samenhangt: fysische en psychische aspecten, genetische en omgevingsfactoren, vastliggende en  nog veranderbare. Kortom als we ergens met meer dan een woord moeten spreken, moeten leren denken in ‘en-en, en-ook, en-ook-nog en-misschien’ dan hier.

Goed, dat over de inhoudelijke fout. Daarin zullen jullie nog wel groeien denk, daar heb ik alle vertrouwen in. Wat echter evenzeer een aandachtspunt is, is de manier waarop jullie over deze vraag met elkaar in de clinch gingen. Dat was eigenlijk immoreel. Ja, sorry dat ik het zo hard zeg, maar ik meen het. Jullie deden precies wat Socrates ooit de sofisten verweet: jullie redeneerden niet om de waarheid te laten zegevieren, of de kwestie zelf recht te doen, maar gebruikten rhetorische kunstgrepen om je eigen gelijk te halen; en dat ook nog op de goedkoopst mogelijke manier: door op de man te spelen, de integriteit van de ander in twijfel te trekken. Alsof je door een ander zwart te maken zelf wit wordt. Jullie wisten en weten donders goed dat die beschuldigingen die jullie elkaar toeriepen onterecht waren. Chris is geen onverdraagzame fundamentalist, en Ivo is een moreel hoogstaand persoon. Jullie deden net alsof het anders was. Dat vind ik impardonnable.

En jullie zijn daar ook voor gestraft, immanente gerechtigheid zou zekere aartsbisschop zeggen, want hierdoor hebben jullie jezelf een prachtkans ontnomen om tot elkaar te komen.

Waardoor wordt het menselijk handelen eigenlijk aangedreven?

Ik weet namelijk zeker dat de onderliggende kwestie (‘Waardoor wordt het menselijk handelen aangedreven?’) als jullie daar echt op waren ingegaan, jullie dichter bij elkaar zou hebben gebracht. Het nadenken daarover – eens je toegeeft, beseft, dat dat een complexe zaak is, waar je eigenlijk niet 1-2-3 een afdoend antwoord  op kunt geven is namelijk niet alleen een interessant onderwerp om eens lekker over te debatteren in  abstracto maar nou juist één van de dingen die typisch voor de mens is. Sterker nog; die de mens tot ‘mens’ maakt. Leuk hè, een wezensdefinitie geven waarbij het wezen in wording is. Ja, denk daar maar eens over na ! Misschien is dit nu precies dategene wat mensen van dieren onderscheidt. Dieren kunnen heel veel, en vertonen in hun gedrag heel veel “menselijke” trekken (vinden wij), maar één ding doen ze in elk geval niet: bewust reflecteren op hun gedrag en daar met elkaar over discussiëren: Wat is goed, wat is fout, wat is zinvol wat niet? En waarom dan? Ookal verschillen de antwoorden misschien, de vragen delen gelovigen en ongelovigen in elk geval.

En hier wil ik dan toch even de psycholoog spelen. Ik weet niet, Chris, waarom jij zo opeens met die zware beschuldiging aan het adres van Darwin (en dus impliciet aan het adres van Ivo) kwam toen je materialisme en immoralisme gelijk stelde (‘zonder God geen moraal’). Wat ik wel weet is dat je jezelf hiermee veel meer bloot gaf dan je je bewust was. Jij gelooft dus dat als je “God” overboord zet, dat het dan gedaan is met de beschaving. Dat is nogal wat. Besef je dat dat meer zegt over jou dan over Darwin of Ivo. Jouw uitspraak is verwant aan aan die andere one-liner die ik ook vaak hoor uit de mond van gelovigen: “als je niet gelooft in God, dan heeft het leven geen zin meer”. Dat zijn eerder getuigenissen van de eigen onzekerheid (en angst?) dan aanbevelingen van het geloof, vind ik.

En neen, Ivo, nu moet je niet besmuikt gaan lachen en zeggen: zie je wel ik wist het, gelovigen kunnen het leven niet aan zoals het is, en vluchten dus in een projectie… Dan laat je je weer vangen in een simplisme. Jij, Ivo, liet namelijk evenzeer in je hart kijken toen je in de tegenaanval ging en de christenheid (vergeef me de vergelijking:) overlaadde met alle zonden van Israel. Jij weet immers toch ook wel dat datgene wat er – grosso modo – in de geschiedenis van Europa is misgegaan, heus niet alleen tot de christelijke ideologie is terug te brengen. Dat is teveel eer voor de godsdienst. Er waren meer spelers in het spel. Juist een ‘non-believer’ als jij zou moeten weten dat historische processen (cumulatieve resultaten van complex menselijk gedrag) altijd ongelooflijk gecompliceerd zijn en qua oorzakelijkheid niet dedfinitief te duiden. Ik weet dat je René Girard gelezen hebt. Welnu, dan weet je ook dat als mensen schuldigen gaan aanwijzen voor wat er in de samenleving misgaat, dan dan het zondebokmechanisme in werking treedt. Zondebokken aanduiden is volgens Girard – en ik volg hem hierin – ten diepste een verdringingsmechanisme: dan hoef je jezelf geen spiegel voor te houden en kun je kritische vragen vermijden. Dat betekent dus dat jij die vraag eigenlijk aan jezelf zou moeten stellen: hoe komt het toch dat de mensen het er zo beroerd van afbrengen? Dat ze discrimineren, elkaar kleineren, pesten, doden zelfs…  En die vraag niet afschuiven door de schuld op een ander (inclusief ideologie) te schuiven.

Sterker nog: die vraag is het die jullie samen bindt als mens en wel op twee manieren: ons aller overleven hangt toch wel een beetje af van de manier waarop wij met dit soort vaststellingen omgaan. En tegelijk had die bezorgheid jullie kunnen samenbrengen in een gemeenschappelijke zoektocht naar… nee, niet het antwoord, maar handvaten om tegenwicht te bieden tegen die neerwaarts trekkende tendensen.

Diepe emoties

Nu goed, ik wil graag met een positieve noot eindigen. De passie, de emotie die in jullie discussie naar voren kwam en die dus negatief uitpakte, ik versta die nu ook , of beter: ik wil die graag verstaan, duiden, als een averechtse uiting van jullie diepe bezorgdheid om onze toekomst als mens. Niet ondanks, maar juist vanuit jullie diepste overtuiging zijn jullie blijkbaar niet echt zeker of het allemaal wel vanzelf goed afloopt. Die zorg delen jullie dus met elkaar. Ik zou dan ook willen voorstellen, dat de volgende keer als we elkaar weer zien, dat we dan daarover eens met elkaar praten. Niet dus over waar het leven vandaan komt (de gelovige en de wetenschapper staan er beide vol verwondering naar te kijken), maar wat wij er mee doen. Niet over de oorsprong van de soorten, maar hoe wij als mens ons verder denken te ontwikkelen. En laten we daarbij dan een paar dingen afspreken. We gaan elkaar niet meer aanvallen op standpunten die de ander helemaal niet inneemt. Dus Chris, wil jij Ivo alstublieft niet meer benaderen als een nihilist, enkel en alleen omdat hij niet gelooft. Ook zonder geloof in een God kan een mens een hoogstaand moreel leven uitbouwen. En Ivo wil jij Chris niet opzadelen met de verantwoordelijkheid voor alles wat er ooit in naam van het christendom is beweerd of gedaan, enkel en alleen omdat hij gelovig is.

En laten we ook afspreken dat we niet gaan discussieren om de tegenstander het zwijgen op te leggen, maar juist om hem uit z’n tent te lokken, zodat hij al zijn argumenten op tafel kan leggen, echt alle, tot de laatste en diepste toe om die dan gezamenlijk op hun waarde te beproeven. Dan komen we misschien ergens. Oh ja, daar hoort natuurlijk ook dit bij: dat we er ons uiterste best voor doen om onze eigen argumenten zo te formuleren dat de ander ze tenminste begrijpen kan.

Voilà, beste Christ en Ivo, dat moest ik toch nog even kwijt.

Dick Wursten

 

P.S. 1 Foute vraagstelling van de ontwerpers van dit boek

De redacteurs van dit boek vragen steeds naar de mening van ‘de levensbeschouwing’. Een levensbeschouwing heeft echter geen mening. Mensen hebben die. Vandaar dat ik de antwoorden op de eigenlijke vragen post factum geef.

  1. Geef aan hoe men zich vanuit uw levensbeschouwing ten aanzien van dit thema positioneert (indien er meerdere (erkende) standpunten mogelijk zijn, geef dit dan ook aan)

Antwoord: Die protestantse levensbeschouwing waar u naar vraagt, bestaat niet. Er zijn enkel mensen die een levensbeschouwing hebben (en verder ontwikkelen) geworteld in een religieuze traditie die verbonden is met het protestantisme. Deze mensen kunnen zich op allerlei terreinen heel verschillend positioneren zonder dat iemand bevoegt is om te zeggen dat iets wel of niet een ‘protestants’ standpunt is. Er zijn dus geen ‘erkende standpunten’, ook niet meerdere. Er zijn enkel persoonlijk gekoesterde overtuigingen. Uw vraagstelling dwingt mijn levensbeschouwing in de mal van een hiërarchisch gestructureerd, leerstellig en moralistisch denksysteem. Dat kent het protestantisme niet echt, hoewel er wel zeer dogmatische stromingen zijn, maar zelfs die zijn nooit afgerond. Als ik een gemeenschappelijke trek moet noemen van iedereen die zich ‘protestants’ noemt, dan is het één ding: men zal in zijn meningsvorming ook de bijbelse gegevens, zowel Oude Testament (Joodse bijbel) als Nieuwe Testament betrekken. De een zal dit op een vrij lineaire wijze doen, zonder veel hermeneutische bekommernis. Die zal waarschijnlijk op dit terrein eerdere een creationistisch standpunt innemen en heel sceptisch staan ten opzichte van de natuurwetenschap, dan wel strijdbaar kritisch van mening zijn de natuurwetenschap op z’n eigen terrein te kunnen verslaan.[5] Een ander zal daarentegen geen enkel probleem zien om de wetenschap en haar inzichten te beamen, omdat die de bijbelse verhalen rondom schepping niet als ‘logoi’ (redenerend rationele uitspraken over onze werkelijkheid) maar als ‘mythoi’ (verhalen die wat vertellen over de betekenis van onze werkelijkheid, en hoe wij er mee zouden moetn omgaan). En alles ertussenin.

  1. Bespreek vanuit uw levensbeschouwing het maatschappelijk debat rond dit thema.

Antwoord: Naast een intern debat in de protestants-evangelische wereld over de al dan niet tegenstrijdigheid van schepping en evolutie, is het misschien ook wel typische protestants om zich ook te mengen in het maatschappelijk debat. Voorzover dit gebeurt vanuit een creationistische visie vindt er een niet altijd even gelukkige overdracht plaats van Amerikaanse discussies op Europa. Een ieder die de media een beetje volgt, weet dat religie in de USA heel anders functioneert in de samenleving dan in Europa, zodanig dat men wel eens suggereert dat Europa de uitzondering in de wereld aan het worden is, namelijk het enige werelddeel waar nog een passie is voor seculier leven.[6] De lobby die in de USA met het creationisme propageert heeft naast wetenschappelijke (als ze die al heeft) ook andere belangen. De verbreiding van een moreel en politiek conservatief biblicistisch christendom, vaak met een milleniaristische trek. Een sterk dualistisch wereldbeeld doortrekt alle denken en handelen. Er is God en de duivel, en niet er tussen in. De samenleving is het slagveld van hun strijd, en de inzet is het heil van de elke individuele ziel. De lobby is zeer vermogen en de propaganda gebeurt agressief. De grote vijand is het vrije seculiere denken, waarvan de evolutiebiologen zonder enige twijfel de meest geviseerde exponent zijn. Wie het internet wat afzoekt, zal als West-Europeaan verbijsterd zijn door de rhetorisch bedenkelijke trucs, de slagen onder de gordel, de verdachtmakingen van personen etc… die men hier aantreft. In Europa groeit hun invloed, mede door een wonderlijke samenwerking met Islamitische wetenschappers: The Atlas of Creation van Harun Yahja (in 2008 aan alle scholen bezorgd) is quasi helemaal gevuld met beeldmateriaal afkomstig uit evangelical USA). In de meer gevestigde protestantse kerken wordt heel anders op deze materie gereageerd. Dat wil zeggen: het is meestal een non-issue. Iedereen benaderdt het met een soort intuïtief NOMA gevoel. Nog maar zelden wordt er daar een predikant op geïnterpelleerd. Een kleine groep uit deze kerken is op nog een andere manier bij het maatschappelijk debat betrokken. Zij zijn zeer geïngteresseerd in de vraag naar de verhouding geloof en wetenschap. Zij ervaren net als elk ander mens dat de plaats van de godsdienst de laatste eeuwen meer en meer is ingenomen door de wetenschap. Zij zien daarin geen reden om te gaan vechten. Zij accepteren dat door de zich steeds uitbreidende wetenschappelijke rede het oude wereldbeeld is verdampt. Zij vragen zich echter zowel voor zichzelf als voor de samenleving af of deze uitbreiding van de technisch-wetenschappelijke manier van kijken, niet ook kritisch moet worden begeleid. Of er geen inzichten of gevoeligheden verloren dreigen te gaan. Die bezinning gebeurt echter niet op een eilandje, inside the church, maar op het algemene forum en bij voorkeur samen met mensen uit de wetenschap, die zich soortgelijke vragen stellen.

  1. Geef aan hoe u vanuit bovenstaande twee vragen de samenleving wenst georganiseerd te zien en in welke mate de te boek gestelde of andere levensbeschouwing verschilt van de beleving en realiteit ervan in onze samenleving.

Ik snap niet wat u met het tweede deel van deze vraag bedoelt. Daarom antwoord ik enkel op het eerste. Ik zou graag zien dat de seculiere samenleving wat meer respect opbrengt aan mensen zoals mijn jonge vriend Chris, die in alle oprechtheid poogt om zijn geloof op een redelijke manier te verantwoorden. Ik vind dat men te vaak reageert zoals Ivo deed. En Ivo deed het dan nog netjes vergeleken met wat ik in sommige boeken, maar zeker ook tijdens lezingen (vaak voor ‘eigen kring’) hoor, en dat trouwens niet sinds gisteren.[7] Hoe hautain en raillerend gelovigen daar soms worden weggezet enkel en alleen omdat zij niet juichend de verworvenheden en evidenties van de moderne wetenschap en techniek omarmen. Enige reserve op dit punt misstaat geen weldenkend mens, lijkt mij. Maar daar gaat het nu nietom: Op die manier kwetsen en kleineren we mensen. Dat is nooit goed en het werkt zeker averechts. Toen men met het oog op het het Darwin-jaar met veel bombarie prof. Braeckman als missionaris van de evolutieleer benoemde (zo stond het in menige krant) en er allerlei stukken verschenen waarin in geuren en kleuren geschilderd werd waarom dat toch hoognodig was, exact op dat moment was zijn missie kansloos. Probleem: degenen die hij zou moeten bereiken luisterden al niet meer naar hem. ‘He was condemned to preach to the converted’. Zo doe je dat dus niet. Even terzijde: alle respect voor de manier waarop Prof. Braeckman het vervolgens heeft gedaan. Ik weet wel dat het omgekeerde ook gebeurt, maar we hoeven ons toch niet te verlagen tot het niveau van sommige van onze opponenten. Wat ik maar zeggen wil: Bijzonder veel evangelische christenen zijn door het milieu waarin zij leven en geloven allergisch voor wat tot hen komt met wetenschappelijke pretentie. Wil je hen bereiken, dan zul je hun vertrouwen moeten winnen. En dat begint met hen te respecteren als mens. Overigens is bij heel veel ook de afkeer van evolutionisme maar een gewoonte. Zo hoort dat, zo denken wij. Het is niet hun eigen diepste mening. Ze hebben er misschien nog nooit echt over nagedacht. Zo leven zij niet (Niet iedereen is een denker). Daar gaat het in hun geloof ook niet om, ookal suggereert de verwoording het soms wel. Geloof is voor hen dat zij zich verbonden weten met God en met elkaar en dat het leven in deze wereld waarin alles helemaal niet zo vanzelfsprekend is, toch wel ergens enige zin en samenhang heeft. De geloofsgemeenschap waarin zij zich bewegen helpt hen om dit geloof, deze levensmoed, vast te houden. Slechts een klein deel denkt hier bewust over na. De rest leeft en gelooft gewoon. Chris is wel een denker. Hij is oprecht in zijn poging tot redelijke verantwoording van zijn geloof in de Schepper. Hij haalt er van alles bij en ook door elkaar, maar hij zoekt de dialoog met de anderen en zijn geloof zoekt het begrip.  Bij zo’n jongen is groei mogelijk, maar hij moet zich natuurlijk niet meteen in de hoek gedrumd voelen. Ook terzijde: de lobbyisten met andere agenda’s en de pretentieuze semi-wetenschappelijke protagonisten mogen natuurlijk wel (en moeten zelfs) met de gepaste middelen worden weersproken en ook op tijd en stond genegeerd.

 

 

P.S. 2: Intelligent design?

Antwerpen, 12 april 2014

Beste Chris en Ivo,

ik had jullie beloofd dat in het boek ik ook nog iets zou schrijven over het eerste punt waarop jullie botsten: Is alles toeval of is er een ‘design’ (en dus een Designer, want dat impliceert de theorie van ID). Ik had gezegd dat ik van mening was dat dit een discussie is zonder einde en ik had beloofd dat toe te lichten in het boek. Nu is mijn ruimte in het boek al zo goed als op, dus moet ik het maar even op deze manier doen. Het is een beetje op glad ijs, dat ik me nu begeef, maar ik vind het toch te belangrijk om niet te zeggen. Verschillende mensen hebben zich afgevraagd hoe het toch komt dat religie blijkbaar niet verdwijnen wil. De verlichtingsfilosofen en vooruitgangsdenkers hadden dat wel verwacht. Geloof in een schepper, of de overtuiging dat er een ‘ontwerp’ achter alles zit, heeft blijkbaar zo’n overtuigingskracht dat het bijna vanzelf overal ter wereld opduikt. Sommigen gebruiken dit als argument voor de waarheid van het geloof. Zo bijv. Stefan Paas, Rik Peels, God Bewijzen. Argumenten voor en tegen  (2013), vergelijk noot 4.

Er is echter ook een andere verklaring. Het bewijst niet de waarheid (of onwaarheid) van het geloof, maar wel de ‘natuurlijkheid’ ervan. Geloven is menselijk, met een wetenschappelijke bril naar de wereld kijken moet je aanleren. Dat klinkt een beetje vreemd, maar ik denk dat jullie – allebei – als jullie even nadenken, het eigenlijk wel met mij eens zijn. Vraag een kind of de aarde beweegt of de zon? De zon natuurlijk! De eerste natuur is goed gelovig. Niemand zal spontaan de wetenschappelijke correcte verklaring geven (behalve misschien Etienne Vermeersch, die zich het wetenschappelijk denken zo eigen gemaakt heeft dat het z’n eerste natuur geworden is). De wetenschappelijke kijk op de werkelijkheid gaat vaak tegen de eerste blik in. Ze is ‘contra-intuïtief’. De wetenschapper onderzoekt, stelt vragen, probeert te begrijpen (methodisch, rationeel verantwoordbaar) en als hij begrepen heeft, dan gaat hij weer verder, omdat er zich dan weer nieuwe vragen voordoen. Voelt u hoe onnatuurlijk dit is. Sinterklaas bestaat toch gewoon, om de simpele reden dat je hem hebt gezien. Waarom zou je twijfelen? Pas als iemand je vertelt dat het niet zo is, ga je twijfelen. Je neemt het ook niet meteen aan. Zelfs ‘evidence’ kan worden genegeerd. Dingen die je ziet niet voor waar aannemen, is eigenlijk tegennatuurlijk. Daar heb je ‘cultuur’ voor nodig, opvoeding, opleiding. Anderen moeten je dat vertellen.

Daar komt nog bij dat wij als mensen ook graag dingen met elkaar verbinden. We zien graag samenhang, ook tussen dingen die niets met elkaar van doen hebben Echt niet alleen kinderen leggen verbanden tussen dingen die vlak na elkaar gebeuren. We doen dat altijd, en we blijven dat doen zelfs als we allang weten dat het eigenlijk nergens op slaat. Wie kan een horoscoop lezen zonder toch even… Wie kan zonder een bijgedachte onder een ladder doorlopen, afin op voorwaarde natuurlijk dat ons vooraf  is verteld dat dat een bepaalde effect heeft. Ook zien we graag patronen en vinden als we iets eenmaal aangenomen hebben de argumenten ervoor altijd veel sterker dan die ertegen, iets waarover je je later, als je van mening bent veranderd, enorm kunt verbazen. Wat ik hiermee maar wil zeggen is dat de ‘wetenschappelijke kijk’ op de werkelijkheid, met haar open en altijd alles weer in vraag stellende karakter ons niet vanzelf afgaat. Ze moet aangeleerd worden (zij heeft ‘cultural scaffolding’ nodig: culturele stellingbouw).

En als klap op de vuurpijl: Elke nieuwe generatie zal dit ook weer opnieuw moeten ondervinden en de nodige stappen moeten zetten om zich die andere blik eigen te maken. Vandaar mijn stelling dat de discussie tussen wetenschap en geloof een straatje is zonder eind. Degenen die er zo ongeveer uit zijn, verdwijnen van deze wereld, en worden opgevolgd door mensen die net aan het straatje hebben ontdekt. Zij ervaren de vragen weer als ‘vers’ en horen de argumenten voor en tegen als was het probleem pas gisteren gesteld. Zonder einde dus, en qua argumentatie repetitief. Het is niet anders.

Dit vast te stellen heeft één bijzonder vervelende consequentie: De attitude zo eigen aan de Westerse cultuur, om naar die wetenschappelijke kijk te streven via onderwijs en opvoeding kan verzwakken… De kennisoverdracht zal op hoog niveau wel gegarandeerd blijven, maar een verder uiteengroeien (tweedeling van de samenleving) tussen gelovigen en seculieren is geen onmogelijkheid.

 

NOTEN

[1] Johan Braeckman, Maarten Boudry, De ongelovige Thomas heeft een punt, Houtekiet, 2011

[2] titel van een eerbiedwaardig oud en indertijd veel gelezen boek: A.D. White, The History of the Warfare of Science with Theology in Christendom (1896).

[3] Gould, Stephen Jay, ‘Nonoverlapping Magisteria,’ Natural History, 106; maart, 1997, p. 16-22. NOMA: De wetenschap spreekt enkel over feiten en interpretatie van natuurlijke fenomenen en spreekt zich niet uit over het bestaan van God of geloofszaken. Dat laatste is het domein (magisterium) van de religies die dan op hun beurt moeten zwijgen over natuurlijke fenomen en hun interpretatie. Deze scheiding is volkomen artificieel alsof de interpretatie van natuurlijke fenomenen geen levensbeschouwelijke consequenties zou hebben en alsof gelovigen zouden accepteren dat hun geloofsopvattingen niet feitelijk zouden zijn. NOMA lijkt me dus wishful thinking en is waarschijnlijk het best te verstaan als een verzuchting (Please,  leave me in peace!) van een moegetergde Amerikaanse wetenschapper.

[4] Tot voor enkele eeuwen was epilepsie (om maar één onder de vele psychische aandoeningen te noemen) enkel verklaarbaar als een inwerking op de mens van buitenaf. Iedereen die de verschijnselen bekeek, kon niet anders dan vaststellen: hij is zichzelf niet, er overkomt hem iets dat machtiger is dan hijzelf. De wetenschap heeft zich ermee bemoeit en fysiologische, neurologische processen ontdekt die de interpretatie van de verschijnselen (verklaring) heeft veranderd op zo’n manier dat de religieze interpretatie obsoleet is geworden. Indien NOMA al mogelijk is, dan krimpt het domein van de theoloog voortdurend. Een botsing in de andere richting is echter evenzeer onvermijdelijk: Elke godsdienst die zich beroept op een vorm van openbaring, claimt het domein van de feiten en haar interpretatie, niet zozeer wat de feitelijkheid van bepaalde gebeurtenissen betreft (historiciteit- echt gebeurd, dat ook), maar vooral wat de interpretatie van als dan niet vermeende feiten betreft: de duiding van gebeurtenissen als bovennatuurlijk, als gevolg van Gods direct ingrijpen. Hier is niet zozeer de natuurwetenschap het magisterium waarop de gelovige botst, maar de menswetenschap (geschiedenis bijv.).

[5] In Engeland is er een intellectuele traditie van high-brow geleerden die vanuit pluche academische zetels elk gaatje in de wetenschapstheorie benutten om ruimte voor het geloof uit te kappen en tegelijk proberen om de theologische inzichten zo te vertolken dat ze minimaal botsen met de natuurwetenschap. Een vrij zelfverzekerde zelfs wat conservatief theologische variant wordt vededigd door kerkhistoricus Alister McGrath, die af en toe de sparringpartner mag zijn van Richard Dawkins. Heel liberaal is John Haught, bij wie je echter niet aan het gevoel ontkomt dat nog maar weinig gelovigen zich in zijn bijzonder uitgekleede geloofsleer herkennen. Een nog vreemdere variant is de Hollandse ‘wijsbegeerte der wetsidee’ (geëporteerd naar de USA, Alvin Plantinga) die ervan uitgaat dat niet de gelovige visie op de werkelijkheid zich moet verdedigen voor het forum van de natuurwetenschap, maar omgekeerd, omdat geloof een basale intuïtie des mensen is en dus voorafgaat aan reflectie. Een recente versie inmiddels een bestseller: Stefan Paas, Rik Peels, God Bewijzen. Argumenten voor en tegen  (2013). Zie mijn P.S. 2 en mijn bespreking van dit boek op mijn boekenwebsite

[6] Peter Berger e.a., Religious America, Secular Europa? A Theme and Variations, Ashgate 20103

[7] Moge dat in een tijd van christelijke dominantie nog begrijpelijk zijn (ik denk aan figuren als Thomas H. Huxley (1825-1895) , Karl Vogt (1817-1895), Ludwig Büchner (1824-1899) en Ernst Haeckel (1834-1919) , die rondreisden, overal lezingen hielden, vaak voor een groot publiek, en zo niet alleen Darwin’s theorie populariseerden, maar vooral Darwin gebruikten om de godsdienst aan te vallen als onverenigbaar met wetenschap). Of zulke kruistochten nu nog zinvol zijn, waag ik te betwijfelen.

Calvijn over de natuurlijke aanleg tot religie

Livre I, chapitre III Que la cognoissance de Dieu est naturellement enracinée en l’esprit des hommes.

1. Nous mettons hors de doute que les hommes ayent un sentiment de divinité en eux, voire d’un mouvement naturel. Car afin que nul ne cherchast son refuge sous tiltre d’ignorance. Dieu a imprimé en tous une cognoissance de soymesme, de laquelle il renouvelle tellement la mémoire, comme s’il en distilloit goutte à goutte, afin que quand nous cognoissons depuis le premier jusques au dernier qu’il y a un Dieu, et qu’il nous a formez, nous soyons condamnez par nostre propre tesmoignage, de ce que nous ne l’aurons point honnoré, et que nous n’aurons point dédié nostre vie à luy obéir. Si on cherche ignorance pour ne savoir que c’est de Dieu, il est vray semblable qu’on n’en trouvera pas exemple plus propre qu’entre les peuples hebetez et qui ne savent quasi que c’est d’humanité. Or comme dit Ciceron, homme payen, Il ne se trouve nation si barbare, ny peuple tant brutal et sauvage, qui n’ayent eeste persuasion enracinée qu’il y a quelque Dieu. Et ceux qui en tout le reste semblent bien ne différer en rien d’avec les bestes brutes, quoy qu’il en soit retiennent tousjours quelque semence de religion. En quoy on void comment ceste appréhension possède les cœurs des hommes jusques au profond, et est enracinée en leurs entrailles. Puis donques que dés le commencement du monde il n’y a eu ne pays, ne ville, ne maison qui se soit peu passer de religion, en cela on void que tout le genre humain a confessé qu’il y avoit quelque sentiment de divinité engravé en leurs cœurs. Qui plus est, l’idolatrie rend certain tesmoignage de cecy. Car nous savons combien il vient mal à gré aux hommes de s’humilier pour donner supériorité pardessus eux aux créatures. Parquoy, quand ils ayment mieux d’adorer une pièce de bois ou une pierre, que d’estre en réputation de n’avoir point de Dieu, on void que ceste impression a une merveilleuse force et vigueur, veu qu’elle ne se peut effacer de l’entendement de l’homme: tellement qu’il est plus aisé de rompre toute affection de nature que de se passer d’avoir religion. Comme de fait tout orgueil naturel est abattu quand les hommes pour porter honneur à Dieu s’abaissent à tel opprobre, oubliant ceste enfleure d’orgueil à laquelle ils sont adonnez.

Jean Calvin, Institution de la religion chrétienne (ed. 1560)

 

[Nederlandse vertaling: dr. A. Sizoo]

Boek I hoofdstuk III : Dat de kennis Gods van nature in de geest van de mensen is ingeplant.

1. Wij stellen buiten geschil, dat er in de menselijke geest een zeker besef van de Godheid is en dat wel door natuurlijke ingeving; immers, opdat niemand zijn toevlucht zou nemen tot het
voorwendsel van onwetendheid, heeft God zelf in allen een zeker begrip zijner Godheid gelegd, en de herinnering daaraan gestadig vernieuwend, doet Hij herhaaldelijk nieuwe droppelen indruppen, opdat, daar allen zonder uitzondering inzien, dat er een God is en dat die hun Schepper is, zij door hun eigen getuigenis zouden worden veroordeeld, omdat zij Hem niet gediend hebben en hun leven niet aan het volbrengen van zijn wil hebben toegewijd. Indien men ergens zou zoeken naar onbekendheid met God, dan is het buiten kijf waarschijnlijk, dat een voorbeeld daarvan nergens eerder kan worden aangetroffen dan bij de stompzinnigste en van de ontwikkeling van de mensheid meest verwijderde volken. En toch is er, zoals Cicero, de bekende heiden, zegt*, geen natie zo barbaars geen volksstam zo verwilderd, of de overtuiging zetelt in haar, dat er een God is. En zij, die in andere delen van hun leven allerminst schijnen te verschillen van wilde dieren, houden toch voortdurend in zich een zekere kiem van godsdienst. Zo door en door heeft dit algemeen gevoelen aller gemoederen in beslag genomen en zo stevig is het geworteld in aller binnenste. Daar er dus van het begin van de wereld af geen enkel land, geen enkele stad en geen enkel huis geweest is, dat de godsdienst kon missen, is daarin een zekere stilzwijgende bekentenis gelegen, dat in aller hart een bewustzijn van de Godheid is ingeschreven. Ja zelfs de afgodendienst is van deze opvatting een uitnemend bewijs. Want wij weten, hoe ongaarne de mens zichzelf verwerpt om andere schepselen boven zich te vereren. Wanneer hij daarom liever hout en steen vereert dan dat men zou menen, dat hij geen God heeft, dan blijkt daaruit, dat die indruk aangaande de Godheid zeer krachtig is, die zo moeilijk uit ’s mensen geest zou kunnen worden uitgewist, dat het gemakkelijker zou vallen de natuurlijke aandoening te breken, gelijk die ongetwijfeld gebroken wordt, wanneer de mens van die natuurlijke opgeblazenheid uit eigen beweging neerdaalt tot de allerlaagste dingen, om zo God te eren.

*  Cicero, Tusculanae Disputationes I, 13, 30; cf.  De Natura Deorum I, 16, 43.

 

Het Latijnse origineel (ed. 1559, Robert Estienne): Dei notitiam hominum mentibus naturaliter esse inditam

 

Institutio I, 3 – sensus divinitatus

 

Franciscus en de sultan

Het verhaal over de ontmoeting tussen Franciscus en de sultan, zoals Bonaventura (officiële levensbeschrijving, 1263) dat vertelt, is net zo historisch-legendarisch (waar en niet waar) als de wolf van Gubbio of de eerste Kerststal. Romantisch moet men er niet over doen. We zijn in 1219. Franciscus als moderne vredesapostel is een 20ste eeuwse constructie. In de dertiende eeuw ging hij als missionaris naar het levensgevaarlijke gebied van de ‘ongelovigen’ (zo in de tekst)  in de hoop de sultan te bekeren, of nog beter: als martelaar (‘bloedgetuige’) te mogen sterven. De franciscaande teksten zijn hierover ondubbelzinnig. Ook de oudste bron (de ‘eerste levensbeschrijving van Thomas van Celano, 1228). Twee andere bronnen (uit het kruisvaarderskamp) melden de actie ook, maar beoordelen het eerder als onbesuisd en onverantwoord gedrag.
Klik hier voor meer info en de feiten achter deze legende

Hoofdstuk IX heeft als titel: “Over zijn gloeiende liefde en het verlangen naar het martelaarschap” ( De fervore caritatis et desiderio martyrii). De episode in Syrië (paragrafen 7,8) volgt op het verslag van hoe Franciscus in Spanje ternauwernood is ontsnapt aan de dood met spijt in ’t hart moet vaststellen dat God hem zijn wens om ‘martelaar’ te worden blijkbaar nog niet vergunt. Hij geeft echter de moed niet op. Hij besluit om naar de sultan te gaan. Daar zal die opzet toch zeker wel lukken (is de achtergrondgedachte). Hier het relaas uit de legenda maior (de uitgebreide levensbeschrijving) van Bonaventura uit 1266. Onder de afbeelding treft u de Latijnse tekst aan. Daar ook de kortere versie van de hand van Thomas van Celano (de oudste Levensbeschrijving die we bezitten, 1228). Die wijkt inhoudelijk en qua motivatie niet af…

Bonaventura, Legenda Major,  IX, 7-8 (Nederlands)

IX, 7. Maar de gloed van zijn liefde bleef zijn geest aanzetten tot het martelaarschap; nog een derde keer ondernam hij een tocht naar het land van de ongelovigen om door het vergieten van zijn bloed het geloof in de drieëne God te verbreiden. In het dertiende jaar na zijn bekering ging hij namelijk nog eens naar Syrië en stelde hij vastberaden aan vele gevaren bloot om de sultan van Babylon persoonlijk te ontmoeten. Tussen de christenen en Saracenen woedde toen een zo meedogenloze oorlog dat het, hoewel de kampen van beider legers dicht tegenover elkaar lagen, van weerskanten onmogelijk was zonder levensgevaar van het ene kamp naar het andere te komen. De sultan had immers het wrede besluit uitgevaardigd dat wie hem het hoofd van een christen bracht, als beloning een Byzantijns gouden muntstuk zou ontvangen. Maar Franciscus, de onverschrokken ridder van Christus, liet zich niet afschrikken. Hij hoopte in de nabije toekomst het doel waarnaar hij met heel zijn hart verlangde, te kunnen bereiken. Zonder zich van de dreigende dood iets aan te trekken, besloot hij, ertoe gedreven door zijn verlangen voor Christus te sterven, op weg te gaan. En na eerst gebeden te hebben, zong hij, zijn kracht vindend in God, vol vertrouwen het woord van de psalmist: ‘Al moet ik door de diepste duisternis van de dood hen, ik zal geen onheil vrezen, want U bent altijd bij mij (Ps 23,4).’

8. Als metgezel koos hij een medebroeder uit, Illuminatus – de Verlichte – geheten, een in het licht van Gods genade levend, deugdzaam man, en ging met hem op weg. Op een gegeven moment kwamen ze twee schapen tegen. Die ontmoeting deed de heilige man veel plezier en vrolijk zei hij tot zijn metgezel: ‘Vertrouw op de Heer, broeder! Bij ons gaat immers het woord van het evangelie in vervulling: ‘Zie, Ik zend jullie als schapen onder de wolven (Mt 10,16).’ Toen ze wat verder voortgegaan waren, stootten ze op een troep hun tegemoetkomende Saraceense soldaten. Als razende wolven die een aanval deden op schapen, snelden dezen op Gods dienaren toe en overmeesterden ze hen op ruwe wijze. Hun wreedheid en verachting op hen botvierend beschimpten ze hen, bewerkten hen met zwepen en sloegen hen in boeien. En na hen danig toegetakeld te hebben en veel mishandelingen te hebben laten ondergaan, brachten ze Gods dienaren tenslotte – Gods voorzienigheid beschikte het zo – vóór de sultan; juist wat de man Gods had verlangd. Op diens vraag wie hen gezonden had, met welk doel ze gezonden waren, wat voor een zending ze hadden en hoe ze bij hem hadden kunnen komen, antwoordde Christus’ dienaar onverschrokken dat hij niet op bevel of met de hulp van een mens door de linies gekomen was, maar dat de allerhoogste God hem er doorheen had laten trekken om hem, de sultan en zijn volk de weg naar het eeuwig heil kenbaar te maken en het ware evangelie te verkondigen. En zo rustig en vastberaden, zo moedig en begeesterd sprak hij tot de sultan over de drieëne God en over Jezus Christus, de Zaligmaker van alle mensen, dat overduidelijk in hem bewaarheid bleek wat het evangelie zegt: ‘Ik zal jullie welsprekend maken en een wijsheid geven, die geen tegenstander zal kunnen weerstaan of weerspreken (Lc 21,15).’ Want toen de sultan de wonderbaarlijke begeestering en geestkracht van de man Gods zag, luisterde hij ook graag naar hem; hij drong er met nadruk bij Franciscus op aan bij hem te blijven. Maar Christus’ dienaar antwoordde
hem, op ingeving van God: ‘Als u zich met uw volk tot Christus wilt bekeren, zal ik uit liefde voor Hem graag bij u blijven. En als u er misschien tegenop ziet omwille van het geloof in Christus de wet van Mohammed af te zweren, laat dan een zeer groot vuur ontsteken; samen met uw priesters zal ik dat vuur ingaan, opdat u erachter zult komen aan welk geloof men zich terecht moet houden om zijn grotere zekerheid en heiligheid.’ In antwoord hierop zei de sultan tot hem: ‘Ik denk niet dat één van mijn priesters bereid is om dat vuur in te gaan of vrijwillig enige foltering te ondergaan om zijn geloof te verdedigen.’ Want hij had gezien hoe een van zijn priesters, een hoogbejaarde vertrouweling van hem, zich bij het horen van dat voorstel onmiddellijk uit de voeten had gemaakt. Toen zei de heilige man: ‘Ik wil ook wel alleen door dat vuur gaan. Maar dan moet u mij wel, ook namens uw volk, beloven dat u en uw volk tot de christelijke eredienst zullen overgaan wanneer ik er ongedeerd uit zal komen. Mocht ik verbranden, geef dan de schuld aan mijn zonden; maar als Gods macht mij zal beschermen, erken dan dat Christus, Gods kracht en Gods wijsheid, waarachtig God is en Heer en Verlosser van alle mensen.’ De sultan zei hierop dat hij het niet waagde hierop in te gaan en eventueel de laatste keuze te moeten doen, omdat hij dan een oproer van het volk vreesde. Wel bood hij de man Gods vele kostbare geschenken aan. De heilige echter, die niet op aardse bezittingen uit was, maar alleen verlangde zielen te redden, wees die geschenken vol verachting af als waren ze slijk. Toen de sultan zag hoe volkomen de heilige man al het aardse verachtte, was hij er zeer van onder de indruk en achtte hem daarom nog meer. En ofschoon hij zich niet tot het christelijk geloof wilde bekeren, of er misschien ook de moed niet toe had, toch vroeg hij de dienaar van Christus eerbiedig de geschenken aan te nemen en ze voor zijn zielenheil aan arme christenen of kerken te geven. Ook op dit verzoek van de sultan ging de man Gods niet in. Vooreerst wilde hij niets met geld – dat hij als een bezwaarlijke last beschouwde – te maken hebben. Maar verder zag hij ook in de ziel van de sultan niet het geringste zaad van een ware godvrezendheid. 

9. Ondertussen was het de man Gods wel duidelijk geworden dat hij met de bekering van dat volk niet de minste vorderingen maakte en dat hij ook het martelaarschap, waarvan hij zich veel voorstellingen had gemaakt, niet kon verwerven. Op ingeving van God keerde hij daarom weer naar het land van de gelovigen terug….

Giotto’s fresco nr.11 in de San Francesco te Assisi (rechts Franciscus met de vuurproef)

Franciscus en de sultan (Giotto)
Franciscus en de sultan (Giotto)

 

Bonaventura, Legenda Major,  IX, 7-8 (latijn)

Voor de liefhebbers van de originele tekst: hier de paragrafen uit de Legenda Major  IX, 7-8 die deze reis betreffen.

Caput IX ‑ De fervore caritatis et desiderio martyrii.

7.1 Verum caritatis ardore spiritum ipsius ad martyrium perurgente, tertia adhuc vice pro fide Trinitatis effusione sui sanguinis dilatanda versus infideles proficisci tentavit. 2 Tertiodecimo namque suae conversionis anno ad partes Syriae pergens, multis se periculis constanter exposuit, ut Soldani Babyloniae posset adire praesentiam. 3 Inter Christianos enim ac Saracenos tunc guerra tam implacabilis erat, exercituum castris hinc inde in campo cominus ex adverso locatis, ut via mutui transitus sine mortis discrimine non pateret. 4 Exierat siquidem a Soldano edictum crudele, ut quicumque caput alicuius Christiani afferret, Byzantium aureum pro mercede reciperet. 5 At intrepidus Christi miles Franciscus, sperans in proximo suum adipisci posse propositum, definivit iter arripere, mortis pavore non territus, sed desiderio provocatus. 6 Oratione namque praemissa, conforta­tus a Domino (cfr. 1Re 30,6), confi­denter illud propheticum decantabat: Nam et si ambulem in medio umbrae mortis, non timebo mala, quoniam tu mecum es (Ps 22,4).

8.1 Assumpto igitur socio fratre, Illuminato nomine, viro utique luminis et virtutis, cum iter coepisset, obvias habuit oviculas duas; 2 quibus visis exhilaratus, vir sanctus dixit ad socium: ‘Confide, frater, in Domino (cfr. Sir 11.22), nam in nobis evangelicum illud impletur: Ecce ego mitto vos sicut oves in medio luporum (Mat 10,16)’. 3 Cum autem processissent ulterius, occurre­runt eis satellites Saraceni, qui, tamquam lupi celerius accurrentes ad oves, servos Dei feraliter compre­hensos, crudeliter et contemptibiliter pertractarunt, afficientes conviciis, affligentes verberi­bus et vinculis alligantes. 4 Tandem afflictos multipliciter et attritos ad Soldanum, divina dispo­nente providentia, iuxta viri Dei desiderium perduxe­runt. 5 Cum igitur princeps ille perquire­ret, a quibus et ad quid et qualiter missi essent et quomodo advenissent, intrepido corde respondit Christi servus Franciscus, non ab homine, sed a Deo altissimo se fuisse transmissum, ut ei et populo suo viam salutis ostenderet et annuntiaret Evangelium veritatis. 6 Tanta vero mentis constantia, tanta virtute animi tantoque fervore spiritus praedicto Soldano praedicavit Deum trinum et unum et Salvatorem omnium Iesum Christum, ut evangelicum illud in ipso claresce­ret veraciter esse comple­tum: Ego dabo vobis os et sapientiam, cui non poterunt resistere et contradi­cere omnes adversarii vestri (Luc 21,15). 7 Nam et Soldanus admirandum in viro Dei fervorem spiritus conspiciens et virtutem, libenter ipsum audiebat (cfr. Mar 6,10) et ad moram contrahen­dam cum eo instantius invitabat, 8 Christi vero servus superno illustratus oraculo: ‘Si vis’, inquit, ‘converti tu cum populo tuo ad Christum, ob ipsius amorem vobiscum libentissime commorabor. 9 Quodsi haesitas propter fidem Christi legem Mahumeti dimittere, iube ignem accendi permaximum, et ego cum sacerdotibus tuis ignem ingrediar, ut vel sic cognoscas, quae fides certior et sanctior non immerito tenenda sit’. 10 Ad quem Soldanus: ‘Non credo, quod aliquis de sacerdotibus meis se vellet igni propter fidem suam defensandam exponere, vel genus aliquod subire tormenti’. 11 Viderat enim, statim quemdam de presbyteris suis, virum authenticum et longaevum, hoc audito verbo, de suis conspectibus aufugisse. 12 Ad quem vir sanctus: ‘Si mihi velis promittere pro te et populo tuo, quod ad Christi cultum, si ignem illaesus exiero, veniatis, ignem solus intrabo; 13 et si combustus fuero, imputetur peccatis meis, si autem divina me protexerit virtus, Christum, Dei virtutem et sapientiam, verum Deum et Dominum Salvatorem (cfr. 1Cor 1,24; Ioa 17,3; 4,42) omnium agnoscatis’. 14 Soldanus autem optionem hanc accipere se non audere respondit, quia seditionem populi formidabat. 15 Obtulit tamen ei multa munera pretiosa, quae vir Dei, non mundanarum rerum, sed salutis animarum avidus, sprevit omnia quasi lutum. 16 Soldanus, videns virum sanctum tam perfectum rerum mundialium contemp­torem, admiratione permotus, maiorem erga ipsum devotionem concepit. 17 Et quamvis ad fidem christianam transire nollet, vel forsitan non auderet, rogavit tamen devote famulum Christi, ut praedicta susciperet pro salute ipsius Christianis pauperibus vel ecclesiis eroganda. 13 Ipse vero, quia pondus fugiebat pecuniae et in animo Soldani verae pietatis non videbat radicem, nullatenus acquievit.

9.1 Videns etiam, se non proficere in conversione gentis illius nec assequi posse propositum (cfr. 2Tim 3,10), ad partes fidelium divina revelatione praemonitus remeavit…


Thomas van Celano, Vita prima XX, 57 (Engels)

in zijn vita prima vertelt het niet veel anders (caput XX, 57) – hieronder in het Engels en het Latijn.

57. and on his return shortly afterwards to the Church of St. Maria de Portiuncula, some men of learning and some of noble birth joined him most acceptably. These, since he was a man of the noblest and discreetest temper, he treated with fitting distinction, most tenderly paying to each one his due. Verily, being endowed with eminent discretion, he had wise regard in all things to the claims of each man’s dignity. But he could not yet rest without even more fervently following the blessed impulse of his spirit, and in the thirteenth year of his conversion, when severe and daily combats were raging between Christians and pagans, he took a companion with him and went to the regions of Syria; nor did he fear to present himself to the sight of the Sultan of the Saracen. But who can tell with what steadfastness of mind he stood before him, with what power of spirit he spoke to him, with what eloquence and confidence he answered those who were reviling the Christian law?
For before he came to the Sultan he had been seized by the [Sultan’s] associates, insulted and beaten, yet was he not afraid, nor feared the threat of torments, nor blenched at the menace of death. But though he was shamefully treated by many who were moved with bitter hostility and dislike, he was most honorably received by the Sultan. For he paid him what honor he could and tried to sway his mind toward worldly riches by the offer of many gifts, but when the Sultan saw that he most stoutly held all such things in contempt like dung, he was filled with utmost amazement and gazed on him as a man unlike almost all men. He was deeply stirred by his words and heard him very willingly. But in all this the Lord did not fulfil St. Francis’ desire, reserving for him the privilege of an unparalleled favor.

Thomas van Celano, Vita prima XX, 57 (Latijn)

Nam tertio decimo anno conversionis suae ad partes Syriae pergens, cum quotidie bella inter christianos et paganos fortia et dura ingruerent, assumpto secum socio, conspectibus Soldani Saracenorum se non timuit praesentare. Sed quis enarrare sufficiat, quanta coram eo mentis constantia consistebat, quanta illi virtute animi loquebatur, quanta facundia et fiducia legi christianae insultantibus respondebat?
Nam primo quam ad Soldanum accederet, captus a complicibus, contumeliis affectus, attritus verberibus non terretur, comminatis suppliciiis non veretur, morte intentata non
expavescit. Et quidem licet a multis satis hostili animo et mente adversa exprobratus fuisset, a Soldano tamen honorifice plurimum est suceptus. Honorabat eum prout poterat, et oblatis muneribus multis, ad divitias mundi animum eius inflectere conabatur: sed cum vidisset eum strenuissime omnia velut stercora contemnentem, admiratione maxima repletus est et quasi virum omnibus dissimilem intuebatur eum;  permotus est valde verbis eius et eum libentissime audiebat (cfr. Mar 6,20). In omnibus his Dominus ipsius desiderium non implevit (cfr. Ps 126,5), praerogativam illi reservans gratiae singularis.

 

 

Mappa Mundi (Pierre Desceliers)

Deze wereldkaart werd in 1550 gemaakt door de Normandische cartograaf Pierre Desceliers (dieppe) en geschonken aan de Franse koning Henry II. De reusachtige kaart wordt bewaard in de British Library te Londen en is bedoeld om horizontaal op een tafel te bekijken vanaf de zijkanten. Deze prachtig geïllustreerde wereldkaart of Mappa Mundi is de mooiste in zijn soort die uit de Renaissance werd bewaard. De kustlijnen zijn hier opvallend getrouw weergegeven, maar de illustraties binnen de continenten (bewoners, flora, fauna) zijn nog volledig schatplichtig aan de lange traditie van mythes en sagen, die Umberto Eco zo schoon heeft geëvoceerd in zijn roman Baudolino. Onderaan deze pagina heb ik het mythische rijk van ‘Priester Johannes’ uitgelicht (dat bevindt zich volgens deze cartograaf ten zuiden van de Rode Zee, die dan ook roodbruin is op deze kaart, maar dit terzijde). Daar ziet u ook enkele van die Baudolino figuren… Middeleeuws en Modern tegelijk.

Mappa Mundi (Pierre Desceliers): u kunt op de kaart klikken om in te zoomen — EXTRA TOELICHTING op de kaart zelf volgt onder de afbeeldingen.

wereldkaart 1550 desceliers
Mappa Mundi van Pierre Desceliers (ca. 1550)

 

Prestre Jean
Desceliers wereldkaart: het rijk van “prebstre ihan” (Prêtre Jean) ten opzichte van de vorige kaart is deze 180° gedraaid.) De hoofdeloze mens, en de veelarmige rechts van hem (op de kop nu)

EXTRA TOELICHTING

Dit soort rijke versierde handmatig vervaardigde kaarten werd nog eeuwen na de komst van gedrukte kaarten geproduceerd voor koninklijke of adellijke beschermheren. Deze kaart heeft de wapenschilden van zowel Koning Henri II (van Frankrijk) in de linkerbenedenhoek, als van de Duc de Montmorency (rechtsonder).

Pierre Desceliers behoorde tot de cartografen van wat men de Dieppe-groep noemt, die vanaf de jaren 1530 Franse en Portugese ontdekkingen uitbeeldde in een stijl die sterk beïnvloed was door de Portugese kaartenmakers. De plattegrond heeft de vorm van een zeekaart met kompasrozen, windhoeken en navigatielijnen, maar het was duidelijk niet bedoeld voor gebruik op zee. Het is een ‘kunstvoorwerp’.

Hoogst ongebruikelijk is de dubbele oriëntatie: Ten noorden van de evenaar (ongeveer) worden teksten en figuren omgekeerd, wat suggereert dat het is ontworpen om uitgespreid en bekeken te worden rond een grote tafel.

De Stille Oceaan ontbreekt, wat vrij normaal is voor die tijd. Ondanks de historische reis van Magellan van 1519-1522 was de geografie van de Stille Oceaan nog steeds volledig onbekend. De Desceliers-kaart is een Renaissance-versie van de Middeleeuwse mappa mundi, een soort visuele encyclopedie, samengesteld uit tekst en afbeeldingen. Er zijn meer dan 50 levendig geschilderde tableaux en 25 uitgebreide teksten op de kaart. Samen vormen ze een mix van klassieke en middeleeuwse mythes en contemporaine geschiedenis.

Vroege Franse pogingen om Canada te koloniseren worden beschreven, evenals de verovering van Peru door de Spanjaarden en de Portugese zeehandel tussen de specerij-eilanden. Maar daarnaast zijn ook de beschrijvingen te lezen van de ‘wonderen van Cathay’, gebaseerd op Marco Polo, het rijk van de legendarische Priester Johannes in Ethiopië, en zijn de Amazones in Rusland te bewonderen.

Veel van de teksten op de map beschrijven de potentiële rijkdom aan juwelen en specerijen van de wereld buiten Europa, en tegelijk benadrukken ze de barbaarsheid (ongeciviliseerdheid) van de inheemse volkeren, geïllustreerd door hondenkopkannibalen en zonaanbidders. Deze zijn door de oude Grieken als inwoners van India beschreven en hebben de verbeelding van Europa sindsdien niet meer losgelaten.

Na de komst van Europeanen in India (na 1500) worden ze als vanzelf steeds verder naar het Oosten geduwd. Desceliers toont hen als inboorlingen van het legendarische grote zuidelijke continent ‘Terre Australle‘ dat uiteindelijk zijn naam aan het dan nog niet ontdekte eiland Australië zou geven.

 

Scherpenheuvel als Mariale burcht en besloten hof

in het in de hoofdtekst aangehaalde themanummer van ‘Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen’ 2005/1, dat geheel gewijd is aan de basiliek van Scherpenheuvel, staat een heel interessant artikel over de symboliek van de bouw. Omdat ze zo veelzeggend is, hier een afbeelding die alles zegt. De plattegrond van Wenceslas Cobergher. De vestingstructuur is duidelijk, maar ook de tuin is aanwezig. Daaronder nog enkele foto’s genomen uit het themanummer, waarvan ik de historisch-theologische artikelen onderaan deze pagina overneem (PDF-reader).

Het hele nummer kunt u (kon u) gratis bekijken/downloaden op
 http://www.tento.be/sites/default/files/tijdschrift/pdf/OKV2005/Scherpenheuvel.pdf

De vestingstad Scherpenheuvel. Gravure uit de Chorographia sacra Brabantiae van Antonius Sanderus (1659) ex, Ruusbroecgenootschap, Antwerpen

Natuurlijk moesten de wonderen goed in de verf gezet worden. Hier een ‘historie van de mirakelen’ uit 1606, daarna een heel sjieke lofprijzing op Maria van de hand van niemand minder dan Justus Lipsius.

Numan mirakelen
Filips Numan, Historie van de mirakelen (Brussel, 1606). ex. Ruusbroecgenootschap, Antwerpen
Lipsius scherpenheuvel
De Latijnse lofzang van de Madonna van Scherpenheuvel. Voorpagina van Diva Virgo Aspricollis van Justus Lipsius, (Leuven 1623). ex. Ruusbroecgenootschap, Antwerpen
kapel scherpenheuvel
Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, schilderij met het interieur van de stenen kapel, na 1610. (basiliek Scherpenheuvel). Dit is het gebouw dat in plaats kwam van de eenvoudige kapel bij de eik, en weer afgebroken is toen de basiliek werd gebouwd.

Artikelen uit Openbaar Kunstbezit Vlaanderen 2005/1

[pdf-embedder url=”https://religie.one/wp-content/uploads/2018/01/Pages-from-OKV_2005-1_Scherpenheuvel.pdf” title=”Pages from OKV_2005-1_Scherpenheuvel”]

Buddhist Catechism (Olcott)

Hieronder de PDF van de Buddhist Catechism (Henry S. Olcott, eerste druk 1881, talloze herdrukken) zoals vermeld in de tekst van het tweede Essay waar de ‘verenging van het religiebebrip’ tot een set of beliefs wordt behandeld). Interessant voor het onderwerp is met name de voetnoot bij vraag 1, waar de auteur uitlegt dat hij de term ‘religie’ niet van toepassing acht op het Boeddhisme, maar enkel gebruikt vanwege ‘common usage’ en omdat je anders ‘buiten beeld blijft (hij verwijst o.a. naar de statistici). Een observatie die ook nu nog van belang is. Wil je mee-eten uit de ruif van overheidssteun voor ‘religies’ (pluraal), moet je je wel formatteren volgens de administratieve criteria. Anders blijf je buiten beeld. In België heeft niet enkel het Boeddhisme dit gedaan, ook de georganiseerde Vrijzinnigheid, maar dit geheel terzijde.

1. Question. Of what religion* are you?
     Answer. The Buddhist.

* The word ‘religion’ is most inappropriate to apply to Buddhism, which is not a religion, but a moral philosophy, as I have shown later on. But by common usage the word has been applied to all groups of people who profess a special moral doctrine, and is so employed by statisticians. The Sinhalese Buddhists have never yet had any conception of what Europeans imply in the etymological construction of the Latin root of this term. In their creed there is no such thing as a ‘binding’ in the Christian sense—a submission to or merging of self in a Divine Being. A´gama is their vernacular word to express their relation to Buddhism and the Buddha. It is pure Samskrit, and means ‘approach, or coming;’ and as ‘Buddha‘ is enlightenment, the compound word by which they indicate Buddhism—Buddhâgama—would be properly rendered as ‘an approach or coming to enlightenment,’ or possibly as a following of the Doctrine of Sakya Muni. The missionaries, finding A´gama ready to their hand, adopted it as the equivalent for ‘religion’; and Christianity is written by them Christianiâgama, whereas it should be Christiani bandhana, for bandhana is the etymological equivalent for ‘religion.’ The name Vibhajja váda—one who analyses—is another name given to a Buddhist, and Advayavadi is a third. With this explanation, I continue to employ under protest the familiar word when speaking of Buddhistic philosophy, for the convenience of the ordinary reader.

[pdf-embedder url=”https://religie.one/wp-content/uploads/2018/01/buddhist-catechism.pdf”]

American History, Pilgrim Fathers etc.

Colonizing America | Crash Course US History #2

Bekijk de ‘crash course’ (Peter Greene), die ik hieronder heb ingebed. (6 minuten)

In deze aflevering richt hij zich op de kolonisering (Jamestown-Virginia, en dan Massachusetts). In Virginia ging het niet best. Hoge mortaliteit. Men ging erheen om goud te vinden, het werden tabaksplantages.  Massachusetts (vanaf 1620) wordt de thuisbasis van de Pilgrims en Puritans. Zij zochten een vrijplaats om religieus zichzelf te kunnen zijn èn anderen aan zichzelf gelijk te maken/houden. Na het filmpje – dat ik laat beginnen bij de stichting vanuit de Massachusetts-bay-company – moet u dan nog maar even de enkele kritsche noten lezen die ik eronder geplaatst heb.

Wilt u zich geografisch oriënteren: klik op deze link met enkele plattegronden.

Deze post hoort bij deel 3 van het boek, paragraaf: A tale of three cities: Salem, Providence, Philadelphia. Daar dus het grote achtergrondverhaal over de godsdienstvrijheid.

Een paar kritische noten:

Waarom verlieten de Pilgrim Fathers Holland? Peter Greens zegt: the Dutch were “too corrupt” for the Pilgrims. Voorzover ik weet waren de Pilgrim Fathers nooit echt van plan om zich in Holland te vestigen.

Overf de Puritan society en dat een small “church elite” held power. De idee van een ‘church elite’ heeft met het stemrecht te maken. Veel Puriteinen wilden gewoon geen ‘freemen‘ worden (in verband met de verplichtingen).

Een echte fout: Roger Williams werd natuurlijk niet verbannen omdat hij in Boston al zei dat iederen “should be able to practice whatever religion they wanted“. Hij werd verbannen omdat hij het nieuwe gezag niet erkende, d.w.z. dat hij de Presbyterians kwalijk nam, dat ze een Established Church vormden en dus een alliantie met de burgelijke overheid (en macht) aangingen. Hij was een dissenter die ook in de Nieuwe Wereld vond dat er dis-establishment moest plaatsvinden. Pas in Rhode Island trekt hij de conclusie.

Wat Anne Hutchinson betreft: Ze ging eerst naar Providence, maar trok toen verder en stierf in een gebied dat nu bij New York hoort (toen nog ongekoloniseerd, dus Indiaans terrein).